1.2. Het conflict in de media.
De rol van de massamedia in het Israëlisch–Palestijns conflict.
In dit volgende deel zullen we enkele kernconcepten aanhalen
die centraal staan in de Israëlische media. “The analysis of ideology in
modern societies must give a central role to the nature and impact of mass
media, although mass communication is not the only site of ideology.” (Thompson
1990: 217) Massamedia maken het mogelijk om een zeer ruim en potentieel vast
publiek te bereiken dat verspreid is in tijd en ruimte. De media produceren
verschillende ‘beelden’ die constant zijn over de tijd en als normaal
beschouwd worden. Het is naar zulke ‘beelden’ dat we op zoek zijn.
1.2.1. De ‘veiligheid’ van Israël op het spel
Voor de staat Israël is veiligheid een centraal begrip in het
politieke landschap. Israël moet een veilige haven worden voor alle joden.
Zoals
Ben-Gurion het tijdens de oorlog van 1948 verwoordde: “I have to admit that
I am not capable of seeing anything now other than through the prism of
security … Security is involved in all branches of life.” (Ben-Eliezer
1998:207) ‘Security’ is dan ook een steeds wederkerend concept in de
politiek, de kranten, et cetera.
Dit concept wordt
anno 2001 nog steeds gebruikt wordt ter verantwoording van militair geweld
tegen de Palestijnen.
De ‘dreiging op het voortbestaan van de staat Israël’
zorgt in 1996 voor het aan de macht komen van de Likud-partij onder leiding
van Netanyahu.
Het uitgangspunt van Netanyahu’s leuze; ‘vrede met
veiligheid’, is dat Palestijnse onafhankelijkheid een dodelijk gevaar is
voor de joodse staat. Volgens hem is “de Arabische strategie erop gericht
Israël terug te dringen tot de grenzen van 1967 om daarna de
vernietigingsaanval voort te zetten.” (Bouman 1998: 325)
In zijn boek “ Een plaats onder de zon” ziet hij in de
Oslo-akkoorden de eerste fase van de vernietiging van Israël, hierin
schrijft hij ook dat de vernietiging van Israël het wezen is van het bestaan
van de PLO. Het bestaan van de staat Israël mag dus op geen enkel moment
bedreigd worden. Enkel een sterke militaire macht kan, volgens de
Israëlische regering de basis van de oplossing bieden.
“For Israel, the
maintenance of a clear, qualitative military edge over all potential
adversaries and open and guaranteed access to U.S. technology are basic
elements of government policy.”
(Bowker 1996: 115)
De ‘veiligheidspolitiek’ die Israël gebruikt tegen de
Palestijnen vanaf de oorlog van 1967, ontspringt aan de voorvaders van de
Labor partij. Deze politiek veronderstelt dat, zoals Shimon Peres het
beschrijft, de Palestijnen samen met de Syriërs:
“de ergste vijanden (zijn) die Israël ooit heeft gekend.
Vijanden die door Israëlische leiders de verpersoonlijking van de duivel
werden genoemd omdat ze ernaar zouden streven ons (Israëliërs) in de zee te
drijven.” (Peres 1993: 75)
Deze ‘hypotheek’ op het voortbestaan van de joodse staat eist
dan ook een ‘aangepaste veiligheidspolitiek’. Het is Moshe Dayan,
Israëls’ defensie minister (1967-1973) die de hoeksteen legt van deze ‘settlement-policy’:
“…
(He) spoke of the need of building Jewish settlements in the occupied
territories because they safeguard Israel’s security more effectively than
does the army. He noted that without the settlements, the Israel Defence
Forces (IDF) would be unable to stay in the territories, as it would remain
an alien force ruling over a foreign people.” (Tufakji 2000: 3)
Het ‘grote gevaar’, de Palestijnen, moet in de ogen van
Israël niet alleen gecontroleerd worden maar moet eveneens onder Israëlische
hegemonie komen te staan. Daarom wordt door Dayan opgeroepen tot het creëren
van ‘feiten’ in de (Palestijnse) gebieden en tekent hij een plan uit
waardoor Israëliërs zich overal in de Palestijnse gebieden mogen settelen.
Dit ‘veiligheidsplan’ leidt in combinatie met het
militaire overwicht van Israël tot de apartheidspolitiek die sinds de
Oslo-akkoorden in een officiële vorm gegoten wordt. De veiligheid van Israël
en zijn burgers is in dit akkoord prioritair ten opzichte van de universele
veiligheid van de mensenrechten, in dit geval de rechten van de Palestijnen.
Met andere woorden is de veiligheid van Palestijnse
burgers, aangezien deze een natie met een eigen militaire macht
veronderstelt, automatisch een bedreiging voor het voortbestaan van de staat
Israël. Anno 2000 blijft het IDF om deze reden nog steeds, zeer reëel
aanwezig in het leven van elke Palestijn.
Het plan dat onder Barak van kracht wordt, is in lijn
met het Allon Plan (het Sharon Plan, de Labor Government Plan):
“As
noted, Barak’s plan is a particularly harsh version of familiar US-Israeli
rejectionism. It calls for terminating electricity, water,
telecommunications, and other services that are doled out in meagre rations
to the Palestinian population, who are now under virtual siege.”
(Chomsky
2000: 2)
De militaire onderdrukking, de afsluiting van Bantustas, …
worden steeds uitgevoerd onder het mom van de veiligheid van Israël. Ook het
concept terrorisme past in deze veiligheidsretoriek.
1.2.2. De
Palestijn als ‘natuurlijke’ terrorist
Het concept ‘terrorist’ staat, naast het concept ‘veiligheid’
centraal in de verantwoording van Israëlisch militair geweld tegen de
Palestijnse bevolking.
De veiligheid van de Israëlische burgers vereist dat de
Palestijnse ‘terroristen’ onder controle worden gehouden.
“Like
most of my generation, I had been inculcated with PLO and Israeli
stereotypes of Palestinians as freedom fighters of ‘terrorists’, depending
which side of the page you read.”
(Usher 1999: 3)
Bij een onderzoek gevoerd door Menachem Regev (1969:
84-110) naar het beeld van de Arabier in Israëlische kinderboeken (uit de
jaren ’50, ’60) komt hij tot de vaststelling dat de Arabieren vaak afgebeeld
worden als gewelddadig, vol haat maar naïef genoeg om door de meer
‘hoogstaande’ en ‘beschaafde’ joodse leiders naar ‘vrede’ te worden geleid.
Een hele generatie groeit dus op met deze stereotypen. Een
recenter onderzoek werd gevoerd door Daniel Bar-Tal[1]:
ook hij concludeert dat de Israëlische onderwijsboeken een beeld tonen van
joden die betrokken zijn in een rechtvaardige, zelfs humane oorlog tegen een
Arabische vijand die het bestaan van en de rechten van joden weigert te
erkennen en aanvaarden.
“Israeli school textbooks as well as children’s storybooks, according to
recent academic studies and surveys, portray Palestinians and Arabs as “murderers,”
“rioters”, ”suspicious,” and generally backward and unproductive. Direct
delegimization and negative stereotyping of Palestinians and Arabs are the
rule rather than the exception in Israeli schoolbooks.”
(Meehan 1999: 19-20)
De regering lijkt deze trend in het discours over het
Israëlisch–Palestijnse conflict te bevestigen:
“During the 1970s it was a staple of Israeli foreign affairs jargon that
Palestinians were always to be identified with terrorism. Now in the same
cynical and calculated manner, both Israel and the United States identify
fundamentalist Islam– a label that is often compressed into the one word
‘Islam’- with opposition to the peace process, to Western interests, to
democracy, and to Western civilization.” (Said 2000a.: 138)
De bewust gecreëerde link tussen de Palestijnen en terrorisme
zou nu ‘bevestigd’ worden in de ‘natuurlijke’ link die gelegd wordt tussen
Islam en geweld; Islam tegen democratie en tegen de Westerse beschaving. In
deze retoriek zou dan ook de ‘werkelijke dreiging’ die de Palestijnen vormen
voor Israël bevestigd worden. De Israëlische staat wordt gezien als de enige
bakermat van de ‘Westerse beschaving’ in het ‘vijandige’ Midden Oosten en
‘verdient’ alleen daarom al de status van bevriende natie (van de V.S.).
1.2.3. Vrede,
veiligheid en het ‘heldendom’ van Rabin
Rabin wordt in Israël (sinds de Oslo-akkoorden) als een held
getypeerd. Op 4 november wordt hij vermoord in het hart van Tel Aviv. We
kunnen dit heldendom, naar mijn mening enkel zinvol begrijpen in het kader
van de dominantie van het concept veiligheid in de Israëlische politiek.
Zijn heldenstatus heeft Rabin te danken aan de
Oslo-akkoorden. Hij wordt geprezen voor de ‘vrede’ en ‘veiligheid’ die hij
Israël bracht. Hij heeft met deze Oslo-akkoorden de finale politieke
realisatie verkregen van het plan dat tijdens de oorlog van 1967 door Moshe
Dayan gestalte kreeg. Door de Nobelprijs voor de vrede wordt deze status
versterkt.
De Arafat-Rabin handdruk wordt een symbool voor de Israëlische ‘vrede’: “The
Palestinians, as much as the Israelis, helped in giving the false impression
through, among other things, the highly publicised media image of the
Arafat-Rabin handshake, that the Israeli-Palestinian conflict was resolved.”(Said
2000a.: 217)
Rabin en ‘zijn’ Oslo –akkoorden worden in Israël en het
Westen dus bejubeld om de ‘vrede’ en ‘veiligheid’ dat ze zouden brengen in
de regio. Dit concept van ‘vrede’ wordt nergens voorgesteld zoals ze in de
praktijk zou blijken.
Deze ‘vrede’ is in de eerste plaats bedoeld als een
‘vrede’ voor Israël. Door de creatie van hun apartheidspolitiek die ze aan
Arafat verkocht krijgen, wordt de PLO verantwoordelijk voor de ‘vrede’
tussen Israël en de Palestijnen omdat het beschermen van de ‘veiligheid’ van
Israël inherent wordt aan het beschermen van de Palestijnse belangen. Als de
PLO hierin faalt mag het IDF steeds ingrijpen. Dus de PLO mag de Palestijnen
straffen en executeren, het IDF mag dit ook doen maar de PLO mag niet
optreden tegen Israëliërs.
De Likudpartij (als tegenstanders van het vredesproces)
vindt dat Rabin bij de Oslo–akkoorden teveel aan de Palestijnen heeft
gegeven om deze vrede te bereiken.
Met andere woorden is het niet de creatie van de Palestijnse
bantustans en de tijdbom van het gebruikte concept van ‘vrede’ dat een
probleem vormt voor de Israëlische Likud oppositie. Over de concepten van
‘vrede’ en ‘veiligheid’ die gehanteerd worden, heeft Likud dus geen
fundamenteel probleem, maar het zijn de toegevingen die Israël moet doen om
hun apartheidspolitiek aan de Palestijnen verkocht te krijgen die te groot
zijn. De bantustans hebben dus een te grote oppervlakte?
Uit dit heldendom van Rabin blijkt ook dat de
meerderheid van de Israëlische bevolking de realiteit van de Palestijnse
gebieden niet kent of daarmee kan leven zolang het de veiligheid van Israël
ten goede komt. Met andere woorden dat het opsluiten van een gehele
bevolking in bantustans, het creëren van economische slaven, schendingen van
de mensenrechten, verschillende rechtsspraak voor Palestijnen en Israëliërs,
het bezetten van Palestijnse grond, et cetera ‘verantwoorde’, ‘normale
daden’ zouden zijn zolang het de veiligheid van Israël ten goede komt.
Deze politiek wordt door de meerderheid van zowel de
Israëlische als de Westerse bevolking aanvaard en eveneens een geruime tijd
door de meerderheid van de Palestijnse bevolking. Over een hegemonie
gesproken?
1.2.4. Israël:
‘victim of
the victims...’
Om een slachtoffer te zijn is het noodzakelijk om een beeld
te creëren van de vijand als een groot monster. Het discours waarin de
Palestijnse, Arabische ‘terroristen’, (‘die inherent gewelddadig zouden
zijn’) verantwoordelijk gesteld worden voor de constante dreiging op de
‘veiligheid’ en het ‘voorbestaan’ van Israël is hiervan een voorbeeld.
Israël wordt hier het slachtoffer van een groot
Palestijns monster dat het joodse volk in de zee wil verdrijven.
De Palestijnen worden steeds opgeroepen om volgzaam te
zijn en het ‘geweld’ te stoppen, om een einde te maken aan de ‘belegering’
van Israël alsof het op één na sterkste leger ‘bedreigd’ wordt door met
stenen bewapende Palestijnse jongeren.
Ik wil er hier op wijzen dat ik nergens ontken dat de
Palestijnen eveneens verantwoordelijk zijn voor gepleegde gruweldaden net
als Israëliërs dat zijn.
Ik wens enkel de discrepantie te tonen die heerst tussen het
officiële Israëlische discours en de ‘werkelijkheid’.
Israël als het slachtoffer
van de Palestijnse ‘terreur’ is een gefabriceerde, valse vergelijking tussen
de bezetter en de bezette bevolking, tussen onderdrukker en slachtoffer:
“The ‘violence’ of the powerful Israeli Occupation Army using live
ammunition, tanks and helicopter gun ships is (at best) equated with the
‘violence’ of Palestinian civilians protesting their victimization and
continued loss of rights, lands, and lives.” (Ashrawi 2000: 1)
In de realiteit wordt Arafat opgeroepen om zijn volk
‘onder controle te krijgen,’ en hen te ‘bevelen’ zich rustig te houden en de
onderdrukking door de Israëliërs te accepteren. De stereotypen van de
gewelddadige Palestijn worden tevens gebruikt “as a convenient branding
exercise to reduce the humanity of the Palestinians.”
(Ashrawi 2000: 3)
Zo zien we o.a. volgende tegenstellingen: Palestijnse
terroristen versus Israëlische soldaten, ’Palestinian gunmen’, Palestijnse
slachtoffers ‘X’ en ‘Y’ versus uitgebreide beschrijvingen van Israëlische
slachtoffers. Palestijnen versus Israëlische burgers (vaak niet zo
onschuldig zwaar bewapende joodse kolonisten), et cetera.
Naast het stereotype van de Arabier en Palestijn als
‘terrorist’ zijn er nog verschillende andere:
1. Israël kan
geen akkoorden sluiten met de
Palestijnen omdat zij inherent ‘ondemocratisch’ zouden
zijn en daarom niets gemeen zouden hebben met ‘beschaafde’ democratieën
zoals Israël en de V.S.
2. “Arabs only understand
the language of violence, and to deal with them by favours doesn’t help”.
(Tessler
1994: 373; Shipler 1986: 1989)
De veiligheid
van Israël, de Palestijnse terrorist en de staat Israël als slachtoffer zijn
maar enkele van de verschillende beelden die gebruikt worden in het
Israëlisch-Palestijnse conflict. In 1.3 gaan we op zoek naar de
verschillende ‘beelden’ die zich manifesteren in Israëlische kranten,
Westerse media,...
|