1.3. Een zoektocht naar ‘beelden’…
De "zoektocht naar ‘beelden’ …” zal gevoerd worden volgens de principes van
“linguistic pragmatics”, hetgeen hier wordt begrepen als een algemeen
functioneel perspectief op taal, dat rekening houdt met de complexiteit van
die taal in zijn cognitief, sociaal en cultureel gebruik in mensenlevens:
“Linguistic
pragmatics assumes that cognitive images and conceptual habits are
reflected in the behaviour of language users, their forms of communication
and their rhetorical habits. All forms of communication are accompanied by
more or less hidden meaning systems which determine the interpretation of
what is said.” (Blommaert & Verschueren 1998: 3)
Dit houdt
in dat elke taaluiting berust op een geheel van impliciete
achtergrondvooronderstellingen die verbonden zijn met wat expliciet gezegd
wordt in de constructie van betekenis. Woorden en linguïstische structuren
verwijzen steeds naar een bredere (historische) context en zij creëren samen
een grotendeels impliciete mening die hier als een referentiekader voor
interpretatie gebruikt zal worden. Bij de reconstructie van ideologieën is
het dus zeer belangrijk om interpretatie te kunnen scheiden van speculatie.
Empirisch, ideologisch onderzoek is bijna noodzakelijk discours gericht, of het zou op zijn minst
een belangrijke deel moeten wijden aan de analyse van het discours.
“Linguistic Pragmatics” voorziet hiervoor verschillende
werkinstrumenten. De consistente constructies die in dit onderzoek de meeste
aandacht zullen krijgen zijn de volgende:
-
Woordpatronen en -strategieën: woorden en structuren zijn niet
betekenisvol op zichzelf, de betekenis komt van de grammaticale en
lexicale keuze in relatie met het onderwerp en de context. Zoals: ”de
Palestijnse terrorist”.
-
“Presuppostion- and implication carrying constructions”: constructies
die vooronderstellen dat wat volgt een gekend feit is voor de betrokken
partijen. Zoals: “In the meantime, Hamas and Islamic Jihad are
increasing their strength and operating freely, cooperating with each
other and the PA security apparatus.” (JP 118)
-
Globale betekenisconstructies: de manier waarop (expliciete en impliciete)
betekenissen worden gecombineerd in argumentatiepatronen. Coherentie en
recursiviteit creëren betekenisnetwerken, waarin sociale patronen van
betekenisgeving zijn ingebed.
We citeren nogmaals Blommaert & Verschueren:
“The totality of
presuppositions and implied meanings constitutes the general world view
which a language user assumes to be or handles as if shared with others in
the same community. Methods of pragmatic analysis, when efforts are
concentrated in areas such as the ones listed above, allow one
systematically to uncover ideologies in terms of common frames of
reference.” (Blommaert en Verschueren 1998: 34-5)
Analoog met Blommaert en
Verschueren wijst Corbey (1989: 102) ons erop dat culturele betekening
bepaald wordt door een ingewikkeld spel van metoniemische, metaforische en
vaak door allerlei historische toevalligheden bepaalde associaties waarnaar
we moeten op zoek naar gaan. De consistente ‘beelden’ in dit referentiekader
tonen ons wat in die groep als normaal wordt ervaren, wat onproblematisch
is, wat als ‘natuurlijk’ aanvoelt, …
Wat als normaal ervaren wordt,
heeft een enorm strategisch potentieel, omdat er geen vragen worden bij
gesteld; het wordt als het ware a-priori aanvaard.
Wat door een groep als normaal
bevonden wordt, reflecteert de ideeën van die groep en is dus cruciaal in de
studie van de ideologische wereld van betekenisgeving van die groep.
Door Barthes (2000 (1957))
weten we dat die normaliteit inherent ideologisch is. Het is die normaliteit
die, volgens hem macht onzichtbaar maakt. De norm wordt verondersteld vrij
te zijn van ideologie en zo lijken de machthebbers politiek-ideologisch vrij
te zijn. Niets is minder waar: juist die afwezigheid laat zien dat de
ideologie van de machthebbers juist als norm gehanteerd wordt.
De twee
behandelde methodologische concepten, normaliteit en consistentie, leiden
ons tot ons volgend methodologisch doel met name, de coherentie.
“ … While
distinguishing between interpretation and speculation was no doubt the
most elementary recommendation to keep in mind, establishing coherence is
an important methodological goal – where ‘coherence’ is used both in the
sense of conceptual connectedness and patterns of recurrence or of
absence. This is not meant to suggest that the ideological world of
meaning under investigation would itself have to be coherent in a strict
sense.” ( Blommaert en Verschueren 1998: 35)
Om die
coherentie te bereiken is het noodzakelijk om een representatieve
hoeveelheid verschillende soorten data over een bepaalde tijdspanne te
bestuderen. In punt 1.3.2. wordt dieper ingegaan op de historische situering
van de gegevens, rekening houdend dat beelden nooit los gezien kunnen worden
van de historische context. Het volgende deel situeert de gegevens in hun
etnografische situatie.
1.3.1.
De etnografische situatie van de gegevens.
Alle
bronnen bestaan uit publiek toegankelijke vormen van discours, geproduceerd
door: de massamedia, regeringen, politieke propaganda, politieke
zwaargewichten en prominente wetenschappers. Een directe reden hiervoor is
dat de Israëlische regering, samen met de Israëlische massamedia en
prominente experts het denkkader, het lexicon, en de stijl bepalen die
gebruikt worden om over het conflict te praten, te denken en te
onderhandelen.
De oorlogsverslaggeving uit de
Israëlische kranten[1]
vormt het uitgangspunt van dit onderzoek. De concepten en argumentatielijnen
die we aantreffen in deze specifieke Israëlische bronnen worden vergeleken
met de internationale (Westerse) verslaggeving, interne
regeringsmededelingen, interne politieke propaganda en PLO mededelingen.
De studie van de media is zeer
belangrijk daar de media steeds een bepaald publiek voor ogen heeft. De
berichtgeving zal dus proberen de behoeften van dit publiek te bevredigen.
Dit publiek is dus tevens het object waarover de media rapporteert.
In deze verslaggeving zijn de
Israëliërs, joden, ‘vrienden’ van Israël het object. Het zijn niet de
Palestijnen an sich waarin de Israëliërs geïnteresseerd zijn, maar
wat “zij”, de Palestijnen, “ons”, de Israëliërs aandoen. Wat Israël doet om
zijn burgers te beschermen …
1.3.2. De historische situering van de
gegevens.
De
gegevens moeten steeds gezien worden in het licht van de geschiedenis van
het Israëlisch – Palestijns conflict. Een geschiedenis van een bezetter en
een bezet volk.
Het
zoeken naar het ontstaan van hedendaagse realisaties in het discours is een
cruciale vraag. Het opnemen van een woordpatroon zoals “Palestijnse
terrorist” in het officiële politieke jargon van Israël is hier een
duidelijk voorbeeld.
Het is
tevens van cruciaal belang om de historische, politieke, mythische en
ideologische bronnen te belichten die het hedendaags discours mede hebben
bepaald.
Een eerste categorie van
bronnen vinden we in het zionisme, wat een ultra – nationalisme is. In deze
categorie kunnen we ook niet voorbij gaan aan de relatie tussen het jodendom
en het zionisme.
Een tweede soort bronnen
bestaat uit wetenschappelijke veiligheidsstrategieën. De veiligheid van
Israël leidt ons meteen naar het rechtse spectrum en haar invloed op het
denkkader omtrent het Israëlisch – Palestijns conflict. Ook de
internationale dimensie mag niet over het hoofd gezien worden en dan in
concreto de rol van de internationale gemeenschap.
Een laatste factor die gelinkt
is aan alle voorgaande factoren, is de gruwelijke impact die de holocaust
heeft op joden over de hele wereld.
Deel II zal deze bronnen
vergelijken met de resultaten van het in deel 1.3 gevoerde onderzoek.
1.3.3.
Aanvulling bij de gebruikte
bronnen.
De
basisbronnen van dit onderzoek zijn afkomstig uit een verzameling
willekeurig gekozen artikels uit twee Israëlische kranten (Ha’aretz en de
Jeruzalem Post) en één Arabische krant (Jordan Times). De Jeruzalem Post
behoort tot het (extreem)rechtse kamp en Ha’aretz vertegenwoordigt het
‘linkse’ politieke spectrum in Israël: “… Israel’s most prestigious
daily.” (Chomsky 2000: 3)
Deze gegevens worden ook
tegenover internationale bronnen geplaatst, afkomstig uit de internationaal
gerichte Belgische media (Knack, De Standaard, De Morgen, etc.), de
internationale media (Times, Herald Tribune, etc.), wetenschappelijke
documenten, verslagen van NGO’s, etc. Deze bronnen worden aangevuld
met documenten van zowel Israëlische als Palestijnse topambtenaren,
regeringsdocumenten, …
1.3.4.
De constructie van
groepsrelaties …
Het
Israëlisch–Palestijns conflict handelt dus in eerste instantie over
groepsrelaties tussen Israëliërs en Palestijnen. Joodse, ‘westers gezinde’,
‘democratische’, ‘zionistische’ Israëliërs en hun behoeften staan pal
tegenover de behoeften van de ‘others’: de ‘Arabische’, ‘Islamitische’,
zogezegd ‘antidemocratische’ Palestijnen.
Groepsrelaties zijn steeds afhankelijk van hun conceptuele constructie; op
het meest elementaire niveau zijn groepsrelaties dus afhankelijk van de
definities van de groepsidentiteiten. Het is hier dat een eerste groot
probleem aan het licht komt. Zoals Dov Ronen (1979: 9; zie ook Blommaert en
Verschueren 1998: 22-3) zegt:
“Until future research
proves otherwise, we ought to take for granted only two basic human entities:
individuals and all humanity. All entities between these two, save a mother
and a newborn child, are arbitrary formations created by our perception of
ourselves vis-à-vis others. … Various unifying factors, such as language,
religion, and colour of skin, seem ‘natural’. I propose that none is.
Language, culture, a real or assumed historical origin, and religion, form
identities for an ‘us’ in our minds, and only so long as they exist in our
minds as unifying factors do the entities of ‘us’ persist.”
Er
bestaan dus geen objectieve wetenschappelijke criteria die gebruikt kunnen
worden om ‘natuurlijke’ groepen te identificeren. De percepties en
conceptualisering van groepsidentiteiten zijn steeds historisch en
sociaal-cultureel gevormd. De groepsidentiteiten in het conflict worden
bepaald door een conceptenweb van religie, afkomst, taal, cultuur en ras
waarbij religie hier van cruciaal belang is.
Volgens Blommaert en
Verschueren (2000: 25-34) kunnen we sociale en politieke problemen als
gevolg van intergroepsrelaties dan ook niet begrijpen als we de
ideologische ondergrond van de maatschappij die deze problemen voortbrengt
niet kennen. Deze ideologische ondergrond wordt hier dan begrepen als een
geheel van fundamentele, “common sense” en vaak normatieve, ideeën en
attitudes die gerelateerd zijn aan sommige aspecten van de sociale
‘realiteit’. Deze problematiek wordt uitgewerkt in deel 2.
Terug naar groepsidentiteiten, zij “… do not only determine (our) opinions and discources, but also other
forms of behaviour towards them.” (Blommaert 1998: 24) Deze
groepsidentiteiten hebben steeds een menselijke oorsprong en kunnen gebruikt
worden om mensen te mobiliseren tot het uitvoeren van, of het goed praten
van bepaalde acties. Bijgevolg kunnen we macht en groepsidentiteiten niet
los van elkaar bestuderen. Het zijn de bezitters van de macht die de vorm
van de groepsrelaties mede bepalen, alsook de vorm van communicatie tussen
‘us’ and ‘them':
“The exclusion is
articulated in on two axes: DIVIDING, that is establishing the categories
which will be opposed in the conflict - us, with several different
referents, vs. them, or, nearly always, him; and REJECTING,
that is segregation, marginalizing, creating a negative image. The creation
of an enemy, them or him, makes it possible to establish, as
the opponent, an inclusive subject, we, which is defined simply by
opposition. … The example of these two combined activities of dividing and
rejecting that Foucault studied most is the opposition between reason and
madness” (Rojo 1995: 50/52).
1.3.5.
De categorisering van ‘de ander’…
De categorisering van ‘de ander’, de
Palestijnen in de ‘oorlogs’-verslaggeving vormt het uitgangspunt van dit
deel. De ‘ander’ wordt steeds geconstrueerd tegenover een ‘ons’ want het
wezenskenmerk van de ‘ander’ is dat hij verschilt van ‘ons’, in dit geval de
Israëliërs. Het (ideaal)beeld dat een groep heeft over zichzelf wordt
hierbij als standaard gebruikt waarmee ‘de ander’ vergeleken wordt.
“Discourse brings about a process of categorization,
ordering and normalizing, which generates knowledge about ourselves, and
about the events we are living. In this, a vision of the war is created,
transmitted and consolidated.” (Rojo 1995: 51)
We gaan dus op zoek naar
categoriseringen en vooronderstellingen over de Palestijnen die
systematisch gebruikt worden in deze ‘oorlogs’-verslaggeving.
Laten we beginnen met de
volgende woorden van de toenmalige premier Barak (JP 2):
“Israel strives for
peace but a peace that will be reached around the negotiating table rather
than through (the imposition) of the will of one side on the other or
through a kind of international (coercion).”
Israëliërs zijn
dus voorvechters van ‘de’ ‘vrede’, in tegenstelling tot de ‘andere’, die met
geweld het vredesproces onmogelijk zou maken. Barak wijst ons
hierop verder in het artikel: “I think a negotiated agreement is more
appropriate to settling international conflict at the entrance to the 21st
century.” (JP 2)
De
Israëliërs hebben dat ‘al lang’ begrepen in tegenstelling tot de Palestijnen,
die nog steeds door Arafat aangezet worden tot de voortzetting van de Jihad (JP:
2). De Israëliërs waren volgens Barak zelfs bereid:
“… to contemplate far-reaching ideas in order to bring
about peace. Unfortunately we do hear different signals from the Arab side.
I can just say that this is not the way. And we really do expect the
governments and the free world to make up their own judgement about whether
a Jihad or negotiated agreement is the way to solve the conflict in this
generation.” (Barak 2000: JP 2)
Israël doet dus zijn ‘uiterste’ best om
deze vrede te bereiken, Israël is zelfs bereid om ‘far-reaching ideas’
( JP:
2; 31) te bekijken … ‘Unfortunately’ lijkt de ‘Arabische’ zijde geen
vrede te willen want ze willen die (ongedefinieerde) ‘verregaande ideeën’ niet
eens bekijken. We moeten er hier ook op wijzen dat als Barak het heeft over
de ‘Arabische’ zijde, hij een metoniem gebruikt waarmee hij de Palestijnen
typeert als Arabieren. Hiermee ontkent hij de politieke doeleinden van de
Palestijnen als een volk met rechten. Tevens linkt hij ook Arafat en de
Intifada met de Jihad.
Door die link wordt de ‘andere’ dus een
‘(gewelddadige) Islamitische Arabier’ met religieuze doeleinden: de joden
worden het slachtoffer. In het vervangen van het concept Intifada door
‘Jihad’ legt Barak een zeer duidelijke relatie tussen het ‘Palestijns
geweld’ en de Islam: want de Intifada is eigenlijk een ‘Jihad’[2].
Zo wordt de Intifada voorgesteld als een strijd die vooreerst religieuze
doeleinden voor ogen zou hebben in plaats van politieke, sociale,
economische en nationalistische doeleinden.
Naast de systematisch
gehanteerde categoriesering van de Palestijn als Arabier wordt doorheen de
onderzochte artikels (Ha 10), ook een andere metoniemische constructie
gehanteerd door Barak(2000: JP 10) en de Israëlische pers, ‘them’ wordt
‘him’:
“instead of choosing the path of peace agreements with Israel which would
have led to the establishment of a Palestinian state,
Palestinian Authority Chairman Yasser Arafat chose the path of violence that
endangers regional stability and the interests of the international
community.”
Barak wijst Arafat alle schuld toe voor het
‘geweld’, Arafat wordt hier een ‘beeld’ voor de gehele Palestijnse
bevolking.
Ook Sharon en Peres hanteren deze techniek:
“The
cabinet announcement did not declare the Palestinian Authority an enemy, it
called on the international community to exert pressure on Arafat to change
his behaviour.” (Ha 41)
Ook Arafat lijkt dit ‘beeld’ te bevestigen:
“… for
Arafat, the Palestinian leader told Ross he is ready to end the violence and
return to the negotiations. (JP 10)”
In deze twee gebruikte
beelden verdwijnen de Palestijnen en hun doeleinden. Het eerste beeld
vervangt het concrete politiek-nationale doel door een ‘veel groter, vager,
cultureel doel’ dat Israël ‘bedreigt,’ namelijk de Islam. Het tweede beeld
cijfert het Israëlisch – Palestijnse conflict weg als een probleem tussen de
staat Israël en Arafat (JP 10; 28; 29;…) Deze metoniemen zorgen er onder meer
voor dat de versplintering in het Palestijnse kamp niet wordt weergegeven.
Alle Palestijnen worden Islamitische Arabieren naar het ‘typevoorbeeld’ van
Arafat.
Hoe wordt nu
gedacht, geschreven over Arafat? Vooreerst wordt Arafat door Israël niet
gezien als de president van een staat, maar als het hoofd (chairman) van de
Palestinian Authority. Die Palestinian Authority en hun leiders worden
doorheen de artikels, hetzij terecht, hetzij onterecht, systematisch in
relatie gebracht met ‘terrorisme’:
“The Government of Israel sees the PA as responsible
for the murderous attack …” (JP 11) “… the release of terrorists and the
involvement of Palestinian security forces in murderous attacks against
Israelis …” (JP 54; zie ook JP 11; Ha 8; 15; 17; …)
De PA wordt verantwoordelijk gesteld
voor de afwezigheid van interventie tegen ‘terroristische’ daden(JP 48; …)
en voor de creatie van een “atmosphere of violence and terror created by the
PA …” (JP 120).
Arafat wordt op zijn beurt in
de verschillende artikels en regeringsdocumenten geassocieerd met
onbetrouwbaarheid (JP 24; Ha 3; … ):
“Sharon said: “Arafat is a murderer and a liar.”” (Ha
34.1) ”The government’s public affairs coordinator, Naham Shai, released a
“white book” yesterday, presenting Palestinian Authority Chairman Yasser
Arafat as a systematic violator of agreements signed with Israel, and as
someone who never abandoned terror as a means to reach his policy goals. …
The document goes on to list a long series of violations committed by the
Palestinian Authority, many of which are familiar from the Netanyahu era,
among them: the direct use of violence, an ambivalent attitude toward terror
and tolerance of the HAMAS; incitement toward hatred; failure to confiscate
illegal weapons; maintenance of a larger police”(Ha 3.1)
Verder
wordt hij systematisch getypeerd als een leider zonder controle (JP 24;
54;), als een leider die het geweld kan en moet controleren (JP 11; 19; 24),
een gewapend leider “with a German-made machine-pistol”(JP 32;), een leider
die tegen ‘vrede’ is (Ha10;), een leider die het toelaat dat er Israëliërs
worden vermoord in de B en C gebieden. (Ha 17) een leider met een zwakke
gezondheid die bijna seniel aan het worden is (Ha 20) et cetera.
Vergelijkingen met Hitler sluipen soms in het discours: “Confidant of Ariel
Sharon, Uri Dan, who referred to Arafat using “Arafat-jugend”” (Ha 44).
Ook de heldenstatus wordt
gebruikt in het ondermijnen van de betrouwbaarheid van Arafat: “During one
of the meetings between the late Ytzhak Rabin and Arafat, the Israeli prime
minister responded angrily to the allegations of the Palestinian leader,
telling him that he did not want to hear any more nonsense.” (Ha 20)
De
onbetrouwbaarheid van Arafat, de PA en de PLO worden door Barak ondermeer
als volgt gebruikt: “The PA systematically breaches the understandings and
agreements it has signed and turns itself –with its own hands- into the
address where Israel must go to exact the price.” (JP 11) Door deze
Palestijnse ‘onbetrouwbaarheid’ verwerft Israël met andere woorden het recht
om de situatie te beoordelen en daar naar te handelen.
Deze
‘onbetrouwbaarheid’ wordt steevast, zowel expliciet als impliciet gebruikt
om de informatie over Palestijnse slachtoffers, hun presentatie van de
feiten, de motivatie, et cetera in twijfel te trekken:
1. ”… But officials in the Prime – Ministry say that
– in the light of past experience - they are taking these signals with a grain
of salt.” … Arafat agreed to put an end to the violence, only to wake up the
next day to renewed fighting.” (JP 24)
2. Het Palestijnse verhaal van de feiten
wordt ook steevast tegenover de versie van het IDF geplaatst, waarbij de
IDF-versie voor het Israëlische volk staat voor een ‘objectieve’ kijk op de
feiten.
“The army said Palestinians near the Khan Yunis refugee
camp started the shootout when they opened fire on Israeli forces. The IDF
said it wanted to remove a barrier used by gunmen for cover, the
Palestinians said they had put up sandbags to protect the camp from Israeli
gunfire. Army bulldozers escorted by armoured personnel carriers cleared
away huge sand embankments from which the Palestinians had been shooting.”
(JP: 51; …)
In dit citaat wordt de Palestijnse
versie zelfs niet overwogen: “… the Palestinians had been shooting.” Want de
Palestijnse bronnen ‘spreken’ elkaar tegen:
“A Palestinian security source said troops tried to
enter the refugee camp to destroy several houses in order to create a
security zone and prevent the Palestinians from shooting at the settlements.
The IDF spokesman noted that the area was under Israeli security control. …
The Palestinian security said … other Palestinian sources …Yet another
account says” (JP 51)
Ik moet er ook op wijzen dat de
overtuigende kracht van nieuwsartikelen afhangt van hoe ze verstaan,
voorgesteld, onthouden en in laatste instantie hoe ze geloofd en
geïntegreerd worden.
“Van Dijk points out that one means of
increasing the appearance of truth in news is to resort to evidence from
other reliable sources (authorities, respectable people, professionals.)”
(Rojo 1994: 54; zie ook Van Dijk 1988: 84; 96-100 en
114-19)
Het lijkt me aangewezen om terug te
komen op de categorisering van ‘de ander’ als inherent gewelddadig. In de
oorlogsverslaggeving worden de Palestijnen steeds in verband gebracht met
terrorisme.
1.3.5.1. De Palestijnse Terrorist …
De
Palestijnen worden in beide kranten (Ha’aretz & Jeruzalem Post) systematisch
geassocieerd met geweld. De Palestijnse leiders, het Palestijnse volk en hun
godsdienst worden in deze verslaggeving steevast gerelateerd met
terroristische daden (Ha 1; 6; 8; …, JP 4; 7; 12; 15; …).
In de artikels van de
Jeruzalem Post worden de Palestijnen als volgt gecategoriseerd: Palestinian
gunmen, Palestinian mob, Palestinian snipers, Palestinian perpetrators of
violence, Palestinian bombthrowers, Palestinian terrorists, Palestinian
terrorist squad, Palestinian stonethrowers, terrorist elements, et cetera.
Wat het linkse Ha’aretz ons
voorschotelt verschilt niet veel van zijn rechtse concurrent: The Palestinian gang, the killers, Palestinian terrorists, Palestinian ambushes,
Palestinian uprising, Palestinian terror attacks, et cetera.
De constante categorisering
van de Palestijns als terrorist, die volgens Said (2000) zijn ingang kende
in de jaren ’70 is anno 2001 nog steeds aanwezig in het discours. Naast het
voordeel voor Israël van de uiterst negatieve connotatie van het concept
‘terrorist’ wordt dit begrip tevens gebruikt om de politieke motivering van
de Palestijnen weg te cijferen.
Terreur is blind geweld en kan
bijgevolg niet ondersteund worden door een politieke motivering. Israël
heeft zo ook hier weer de depolitisering van de Palestijnse strijd op het
oog. De Palestijnen worden aldus verantwoordelijk geacht voor het plegen van
gratuit geweld. Op die manier verwerft Israël een ‘rechtvaardige’ manier om
op te treden tegen het Palestijnse ‘geweld’.
De terreur, de zelfmoord
acties, … worden volgens Israël veroorzaakt door irrationaliteit, woede en
haat en dus niet om een politiek doel te bereiken. Het hoeft dan ook niet te
verbazen dat dit ‘beeld’ ook zeer pertinent aanwezig is in het gevoerde
veiligheidsdiscours door professoren in de strategische studies.
In een verslag over een
conferentie in Cairo stelt Dr. Qadri Said[3]
de mogelijkheid voor om de maatregelen van Israël tegen de Palestijnen te
verhogen en hen zelfs
te verbannen
uit de gebieden. Toch werd er besloten om de Palestijnen, specifiek hun leiders niet te verbannen want
“Israel needs
those leaders because it does not want to directly rule the Palestinian
people.” Ha 10) Israël wil dus over de Palestijnen regeren zolang het niet
meer direct is? De ‘Palestijnse’ zijde wordt vertegenwoordigd door Dr. Mahdi
Abdu Hadi[4]:
“In Hadi’s opinion,
physical separation of the State of Israel from the Palestinians will be
unavoidable. He considers the only possible boundary is the June 4, 1967
border (with a few modifications). The Palestinians have never been
enthusiastic about the concept of a physical separation; however,
Hadi regards separation as essential because the culture that has
developed west of the Jordan River is one of hatred and war, rather than one
of peace.” (Ha 10)
Het
eerste wat opvalt is natuurlijk de afwezigheid van het geven van oorzaken
die deze cultuur van haat en oorlog hebben doen ontstaan. Het tweede dat
opmerkelijk is, is hoe de auteur van dit artikel, Danny Rubinstein, de
onderstreept gedrukte paragraaf verbindt aan de mening van de Palestijnse expert.
Ten derde moeten we erop wijzen dat de zin: “The Palestinians have never
been enthusiastic about the concept of a physical separation”, enkel kan begrepen worden in het kader van de mythe dat de Palestijnen onder de
Israëlische bezetting beter af zouden zijn en dat elke Arabische buur
jaloers is op hun verworven status onder de Israëlische bezetting.
1.3.5.2.
Categorisering van het
Palestijns ‘geweld’.
Het
Palestijns ‘geweld’ is in de ogen van de Israëliërs in de eerste plaats
‘terroristisch’ geweld: met andere woorden het is een zinloos geweld dat
gevoed wordt door haat, woede en religieuze doeleinden. Het geweld zou
volgens dit discours ‘gevoed’ worden door irrationaliteit: gevoelens van
haat en woede, religieuze motiveringen en de bevelen van een
‘terroristenorganisatie’.
1.3.5.2.1
Het dreigende monster?
In deze
oorlogsverslaggeving lijkt het alsof het Palestijnse ‘geweld’ enorme
proporties aanneemt. Het geweld wordt beschreven als terroristisch,
gruwelijk, wijdverspreid in tijd, plaats en aantal. De gruwelijkheid van de
Palestijnse daden zien we duidelijk in de typering van de daden:
“ … murderous attacks” (JP
11); “Murderers are slaughtering children …” (JP15); ...
“The
bombing by a PA leader … was a heinous act” (JP21); “ a barbaric terrorist
attack” (JP 113) “They are murdering us and killing us, and the nation of
Israel is sleeping.” (JP 113)
Dit
geweld wordt op zo’n wijze beschreven dat elke Palestijn uiteindelijk gezien
wordt als een vijandige moordenaar want het geweld is niet alleen
wijdverspreid, het krijgt tevens een durend karakter en lijkt geleidelijk
aan de gehele Palestijnse bevolking in de ban te hebben. Dit wijdverspreid,
‘eeuwig’ durend, gruwelijk, Palestijnse geweld is terroristisch en zinloos:
“There was widespread
violence …”(JP 5); “A wave of violence” (Ha 43); “Continuous aggression”
(JP 22); “… the continuing
terror attacks” (JP 15); “On a day of violence in Gaza...” (Ha 17); “The
Palestinians have for the most part abandoned the mass demonstrations for
deadly shooting and road-side bombings against both military and Israeli
traffic.” (JP 48); “They’ve killed my mother” (JP15); “a Palestinian
terrorist act perpetrated against a clearly civilian target.”(Ha 6);
De
illusie dat dit geweld enorme proporties aanneemt en dat de Palestijnen dus
werkelijk een dreiging vormen voor de staat Israël wordt versterkt door het
aantal artikels dat er verschijnen met ‘verslagen’ van de ‘feiten’.
Verschillende experten
belichten hun visie op de ‘feiten’, die tevens door de journalisten worden
aangereikt in een ander artikel. De artikels rakelen steeds gebeurtenissen
op van de dagen voordien. Beide technieken versterken voor de lezer het
beeld dat de ‘hoeveelheid’ Palestijns geweld gigantisch is en dat het steeds
erger wordt:
“A crazy escalation”(JP
22); “a degree of intended escalation in the territories on the part of the
PA.”(Ha 15); “The Palestinians’ aim seems to be improving with Israelis
being injured and killed everyday.”(Ha 15)
Een
belangrijke oorzaak[5]
van het conflict lijkt door Israël en het internationale discours gelegd te
worden in de ‘inherent gewelddadige’ Islamcultuur. De politieke dimensie
wordt vervangen door een religieusculturele dimensie: de intifada wordt een
Jihad.
1.3.5.2.2.
De Palestijnse Jihad?
Dat de
Palestijnen in de eerste plaats Arabieren zijn, lijkt in Israël de status
van ‘common sense’ te hebben (Ha 27; 30; JP 112; …). De Arabieren worden
steeds getypeerd met ‘hun’ religie en de associatie met het gewelddadige,
fundamentalistische beeld dat het concept Islam met zich mee torst. De
Israëlische kranten vormen geen spreekwoordelijke uitzondering:
“I want to say that these
people who are calling for restraint are the same ones who gave the
Palestinians guns, which helped the Arabs kill my mother.” (JP 15) “Death to
the Arabs” (JP 112; zie ook Ha 2; 10; JP 115…)
De spiritueel
leider van Shas, Rabbi Ovadia Yosef bestempelt de Arabieren als ‘de vijand’:
“... Barak is a hater of
Israel and a hater of Judaism, who is selling out everything to the Arabs
just to keep his seat. …the Arabs to rise up and eat us alive … critizing
Barak for bringing us venomous snakes (the Palestinians) and strengthening
their hand.” (JP 103)
De
associatie van de Palestijnen met een giftige slang, teken van alle kwaad
(Eva en de slang) doet ons meteen denken aan het koloniale discours waarbij
het ‘anders’-zijn van de ‘andere’ gerepresenteerd wordt door een dier, hier
een giftige slang die alle joden wil ombrengen. Het zijn dus de Arabieren
die Israël willen ‘vernietigen’, de Arabische landen zullen de Palestijnse
zaak steunen en deze stopt volgens Israël niet met de 1948 grenzen.
In zijn analyse van het
conflict ziet Steinberg deze stelling bewezen door:
“The evidence (that)
comes from the hate-filled textbooks and official media that are staple of
Palestinian and Arab society, including in Egypt and Jordan, despite the
peace treaties.” (JP 80)
Stellingen als deze lijken ook te
suggereren dat dit bij de Israëlische tekstboeken niet het geval zou zijn.
Het beeld van het ‘Arabische complot’ wordt versterkt door berichten zoals:
“Arafat is going to Saudi Arabia tomorrow to raise support for the intifada
…”(JP 93; …) Ook de relatie die gelegd wordt tussen de PA, Islamic Jihad,
HAMAS en Hizbollah lijkt dit te bevestigen. (Ha 6; JP 109; 110; …)
Israël‘s ‘voortbestaan’ hangt
dus, op basis van deze vooronderstelling, af van de strijd tegen de
‘Islamitische Arabieren’. De gevoerde veiligheidspolitiek in Israël is erop
gericht de Israëlische burgers te beschermen tegen de ‘Arabische vijanden’:
“Israel is in conflict with all the Arab states.” (Ha 9) Het is in dit kader
dat we de typering van de intifada als Jihad (JP 2; …) moeten plaatsen.
De Palestijnse intifada is
volgens deze redenering dan ook een religieuze strijd: de Jihad. De Jihad
heeft in het Westen een zeer negatief fundamentalistisch, gewelddadig en
terroristisch imago. Jihad wordt in het Westen traditioneel vertaald door
“heilige oorlog”, maar de betekenis ervan doelt algemeen op het “zich
beijveren op de weg van God” (Jihad fi sabîl Allâh) (De Ley 2000 61).
De intifada ‘is’, volgens het
Israëlische discours een Jihad want ‘alle’ Palestijnen ‘zijn’ Moslims. De
Palestijnse nationale strijd wordt hierdoor gelinkt met (of vervangen door)
een Islamitische en dus religieuze ‘strijd’. Door het gebruik van het
concept ‘Jihad’ om de intifada te categoriseren heeft men de depolitisering
van het geweld op het oog.
Ook de typering van deze
tweede intifada als de Al Aqsa Intifada (Ha 23; 30; …) heeft tot doel het
nationaal-politieke karakter van de strijd om te buigen naar een (hier
eenmalige) religieuze oorzaak.
Het is hier misschien
noodzakelijk om op te merken dat het bestempelen van de Palestijnse strijd,
als een in eerste instantie religieuze strijd, samenvalt met de ‘creatie’
van een nieuwe gemeenschappelijke vijand in het Westen, namelijk de Islam.
Het wetenschappelijk discours hieromtrent kende met Samuel Huntington’s
bekende artikel over de “clash of civilizations” zijn voornaamste ‘expert’.
In dit
artikel stelt hij dat sommige culturen incompatibel zouden zijn met het
Westen, waarbij de Islam-cultuur een voortrekkersrol kreeg toebedeeld. Anno
2000 wordt de Islam in de media steevast gerelateerd met terreur en
fundamentalisme, en bij de Israëlische media en regering is dit niet anders.
De geassocieerde ‘correlatie’ tussen Islam en terreur wordt dus
geprojecteerd op de Palestijnse bevolking en de Palestijnse strijd.
In het artikel “Once the intifada ends” (Ha 10) stellen de aanwezige experts dat het Israëlisch-Palestijns conflict opnieuw in zijn Arabisch-Israëlische context
moet geplaatst worden:
“They all agreed that it
would be in the best interests of both the Arabs as a whole and the
Palestinians in particular to prevent a war. In other words, despite the
angry passions sweeping through the Arab world, especially Palestinian
society …” (Ha 10; zie ook JP 119; …)
Met het aan de macht komen van Sharon en de Likudpartij op 6 februari 2001
zien we dat steeds vaker een associatie gemaakt wordt tussen Palestijnen en
Islam fundamentalisme:
“Sharon is arguing that it is Arafat’s
Palestinian terror, Islamic extremism, and Iran and Iraq that are disrupting
the region.” (JP 119; zie ook JP 120; …)
De aanwezigheid van
Israël en zijn bezetting van de Palestijnen creëert geen problemen?
1.3.5.3.
De afwezigheid van de
Palestijnse burger.
De
constante aanwezigheid van de Palestijnse ‘terroristen’ en hun ‘geweld’ in
de Israëlische media staat haaks tegenover de afwezigheid van de Palestijnse
bevolking en hun menselijke behoeften in de verslaggeving. De veiligheid van
de Palestijnse burgers wordt zo irrelevant tegenover de veiligheid van
Israël. De Palestijnse slachtoffers worden zelden tot nooit vermeld met hun
naam of met een beroep, leeftijd, … ( Ha 17; ) Zij worden gekenmerkt door
hun aantal en de reden waarom ze dood zijn:
“Palestinian victims of
Israeli live fire are daily given as “X” numbers killed and “Y” numbers
wounded. Their names, identities, dashed hopes, and shattered dreams are
nowhere mentioned. Absent too are the grief and anguish of their mothers,
fathers, sisters, brothers, and other loved ones who will have to live with
that tragic loss.” (Hanan Ashrawi 2000: 3)
De
afwezigheid van de Palestijnse burger uit het discours en de focus van het
discours op het ‘inherent gewelddadige karakter van de Palestijnse Moslim
terrorist’ hebben de dehumanisering van de Palestijn op het oog. Het
schokkende beeld van de moord op het kind Muhammad al-Durra zorgde voor de
doorbreking van deze anonimiteit.
“Even then, the Israeli
propaganda machine tried to distort the truth even in the face of
irrefutable evidence” (Hanan Ashrawi 2000:3).
|